Technische data
Midden 2002 kreeg het bureau de opdracht om binnen een strikte timing en een vast budget het voormaling opleidingscentrum van de Kempische Steenkoolmijnen te renoveren. Het gebouw, gelegen op een van de grote invalswegen naar Hasselt, is een typisch gebouw uit de jaren 50. Doorheen de jaren werden er evenwel een aantal storende uitbouwen gerealiseerd. Tevens beschikte het gebouw over één volstrekt onbruikbare vleugel. Van bij de eerste kennismaking was duidelijk dat het teveel aan vierkante meters diende weggesneden te worden, maar vooral ook dat de duidelijkheid en de transparantie van het oorspronkelijk ontwerp in ere dienden te worden hersteld. Het werd uiteindelijk haast een hedendaagse hommage aan de fifties. Het resultaat is een luchting, ruim en transparant gebouw.   Het geheel werd in minder dan een jaar ontworpen, gebouwd en in gebruik genomen en dat alles binnen het vooropgesteld budget. Om dit te bereiken werd gewerkt in de bouwteam-formule. Een dikwijls moeilijk proces, maar in dit geval mogen we de aanpak als geslaagd beschouwen. Misschien de spreekwoordelijke uitzondering op de regel.   Alfredo De Gregorio: "Grote tijdsdruk en een strikt budget hoeven niet altijd een negatieve invloed te hebben op de architecturale kwaliteit. Rekening houdend met deze twee uitgangspunten én uitgaand van het respect voor het typische fifties-gevoel, is het project een enorm boeiende ervaring gebleken. Het geheel is een juweel om te koesteren geworden."   Een korte geschiedenis   Het LRM-gebouw werd in 1957 ontworpen door architect J. Piron om het Coördinatiecentrum Reddingswezen van de Kempische Steenkoolmijnen in onder te brengen. De Limburgse Reconversie Maatschappij betrok het gebouw in 2003, na de door ons uitgevoerde verbouwing.   Voor de stichting van het C.C.R. moet men teruggaan tot 1953. Op een studiedag in het kader van een internationale tentoonstelling in Luik, stelde ingenieur Bochkoltz (secretaris van de Administratieve Commissie der reddingscentrales van het bekken van Charleroi en de Beneden-Samber) voor een overkoepelend orgaan op te richten voor alle reddingscentrales. Dat waren er drie voor het Zuiderbekken en zeven voor de Kempen, waar elke mijnzetel zijn eigen centrale had. De eerste stappen waren zeer bescheiden en bleven beperkt tot de zeven Kempense mijnen. Dhr Brun, directeur-gerant van Beringen, stelde in juni 1954 aan de Associatie der Kempische Steenkolenmijnen voor een coördinerend orgaan op te richten voor de zeven Kempense reddingscentrales, dat zich voorlopig enkel zou bezig houden met (mijn)gasanalyses. Dit idee werd later uitgebreid met een voorstel tot oprichting van een gemeenschappelijk magazijn voor reddingsmateriaal. Beide voorstellen, laboratorium en magazijnen, werden op 19 januari 1956 voor verdere bespreking en uitwerking aanvaard door de Commissie voor Veiligheid en Hygiëne van de Associatie der Kempense Steenkolenmijnen. Ongetwijfeld heeft de mijnramp van Marcinelle in augustus 1956 grote invloed gehad op een versnelde beslissing. Op 5 oktober werd de oprichting van één enkele reddingscentrale voor heel het Kempens Bekken goedgekeurd en werd gekozen voor de naam Coördinatiecentrum Reddingswezen, afgekort C.C.R. De C.C.R kreeg twee lokalen ter beschikking in de gebouwen van de Associatie op de Oude Luikerbaan in Hasselt, het ene voor laboratoriumwerk, het andere voor het bergen van reddingsmateriaal. De eerste opdracht was het zoeken van een geschikt bouwterrein, het opmaken van de bouwplannen en het uitbouwen van heel de organisatie. Voor de vestiging van het op te richten centrum werd al snel gekozen voor Kiewit. De ligging was centraal, ongeveer halfweg tussen Beringen en Eisden, maar vooral kon men aanstonds beschikken over goedgekeurde bouwgronden langs de Kempische steenweg, die eigendom waren van Gevalik, de Gemeenschappelijke Verzekeringskas tegen Arbeidsongevallen van de Limburgse Kolenmijnen. Bovendien was Gevalik ook nog eigenaar van een aantal percelen bouwgrond in de Luchtvaartstraat en de Zavelvennestraat, waar in totaal zeven woningen voor personeelsleden zouden gebouwd worden. Nog vooraleer de bouwwerken in Kiewit beëindigd waren, kon het C.C.R. zijn nut bewijzen tijdens de grote instortingen in de kampernoeliekwekerij in Zichen-Zussen-Bolder op 23 december 1958.   Eind 1959 betrok de C.C.R. zijn nieuwe gebouwen. Ze behelsden: - een oefenzaal met oefengalerijen, waarin men zowel hoge temperaturen als een rookatmosfeer kon realiseren - een lokaal voor het onderhoud van ademhalingstoestellen - een badlokaal - een laboratorium - een geventileerde galerij van 50m lengte met vuurvaste bekleding voor het verrichten van allerlei brandtesten - een leszaal - een eetzaal en een rustzaal - een groot magazijn voor de opslag van reddingsmateriaal - een bibliotheek - een aantal burelen.   Na een korte inlooptijd, kon begin februari 1960 gestart worden met de oefeningen voor de redders. Op dat ogenblik waren er ongeveer 400 mijnwerkers lid van de zeven reddingsbrigades. Onder hen zowel ingenieurs en werkleiders als steenhouwers en kolenhouwers, elektriciens en paswerkers. Per oefendag waren er steeds ongeveer twintig redders aanwezig, telkens van minstens twee verschillende mijnen. Op zo een oefendag werden een aantal lessen gegeven, zowel theoretisch als praktisch. Theorie over de werking van de ademhalingsapparaten, de gevaren van mijngassen en brandgassen, EHBO, meting van temperatuur, van gassen, van windsnelheid, praktijk in het blussen van branden en oprichten van branddammen. Praktijklessen vonden plaats in een nagebouwde mijngang. In de loop van al die jaren heeft het C.C.R. gelukkig niet al te vaak daadwerkelijk zijn nut moeten bewijzen. Er waren interventies bij een ontploffing in Eisden, ondergrondse branden in o.m. Zolder en Waterschei, een waterdoorbraak in Eisden. Door de fusie van de mijnen van Houthalen met Zolder en de sluiting van Zwartberg, half de jaren zestig, verminderde het aantal actieve redders en daardoor ook het aantal oefendagen. Er werd uitgekeken naar andere mogelijkheden en zo kwamen lange tijd ook diverse bedrijfsbrandweerkorpsen in Kiewit oefenen, zo bv. ALZ van Genk en de gemeentelijke brandweer van Heusden-Zolder. Voor de Limburgse Reconversie Maatschappij het gebouw in 2003 betrok, stond het al enige tijd leeg. De cirkel is nu rond. Oorspronkelijk werd de site gebruikt om reddingswerkers voor de mijnen op te leiden. Nu huisvest het de beheerder van de reconversiegelden die na het sluiten van de mijnen ter beschikking werden gesteld om de Limburgse economie terug aan te zwengelen.