Communicatie, interactie, dialoog – De architect als bevrager, diplomaat, therapeut: het belang inzien van het proces, het traject met opdrachtgever en alle actoren
Compromissen zijn heerlijk
De tweede spil van onze filosofie draait rond communicatief en interactief ontwerpen. Tot aan het bekomen van de bouwvergunning gaat het ontwerpproces over pure communicatie; we spreken immers gewoon met zijn allen samen af wat we gaan bouwen. Wij noemen dat het ‘literair gedeelte’. ‘Communicatie’ is een verschrikkelijk modewoord. Toch gaat het terug op een inzicht dat de ‘weg’, even belangrijk is als het einddoel. Sterker nog: de weg die opdrachtgever en architect samen afleggen, is een stuk van het resultaat. Deze filosofie breekt met de rationele, doelgerichte praxis van onze industriële cultuur, en tegelijk met het optreden van de charismatische architect die zijn ding doet, casseert en dan weer weg is. Het moet dus wel degelijk ‘klikken’ tussen opdrachtgever, de architect en de stad.
We vermijden in die periode zo veel mogelijk een beeldmatige benadering. Beelden hebben immers een immense kracht en branden zich als het ware op ons netvlies. Als dit gebeurt zitten ze constant een noodzakelijke dialoog en interactie met de opdrachtgever, het stedelijk beleid, de administratie, de burger zelf, in de weg. Het is aan de architect om het concept te laten ‘geboren worden’ uit de bevraging en discussie. Hij is eerder regisseur en therapeut dan ‘vorm-gever’. De kunst om ‘mooie’, waardige, compromissen te sluiten is dan ook essentieel.
“Architectuur is niet zomaar een ding – een (eind-)product – zij is ook een sociale en culturele bezigheid, of het spoor daarvan, een getuigenis, en een monumentale bezegeling van een dialoog, vastgelegd in een kroniek die voor de komende generaties een belangrijke documentaire betekenis kan hebben. Misschien blijft het zelfs bij plannen en discussies, maar ook die creëren een ‘urban legend’, zelfs zonder het gebouw. In heel die dialoog is het compromis, het bij elkaar komen van visies, geen noodzakelijk kwaad maar een ethisch-esthetische beleving op zich.” (‘Passione Urbana’: II-4. ‘Architectuur van de mensenstad: van theorie tot manifest’)